Energieakkoord: afspraken behoeven verdere uitwerking
Op verzoek van de SER hebben ECN en PBL een inschatting gemaakt van de effecten van de in het Energieakkoord voor duurzame groei afgesproken maatregelen. Het akkoord is uniek in de vergaande betrokkenheid van stakeholders en kan een trendbreuk worden in de manier waarop we voor de lange termijn onze energiehuishouding vormgeven. Veel hangt af van wat er de komende jaren mee gedaan wordt. Uit de inschatting van ECN en PBL blijkt onder andere dat de beoogde energiebesparing vooralsnog buiten bereik blijft. Veel van de afspraken in het Energieakkoord moeten verder worden uitgewerkt.
Deelnemende partijen beogen met het akkoord de basis te leggen voor een breed gedragen toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het huidige akkoord heeft vooral het karakter van een uitvoeringsplan voor het realiseren van de Europese energiedoelstellingen voor Nederland in 2020. Een visie met een plan van aanpak op de energietransitie in de komende decennia moet feitelijk nog worden uitgewerkt. De innovatieve technische opties die voor de lange termijn nodig zijn krijgen bijvoorbeeld weinig nieuwe impulsen.
Het akkoord richt zich vooral op energiebesparing, hernieuwbare energie en werkgelegenheid. De in het akkoord concreet uitgewerkte afspraken over energiebesparing leiden tot 22 Ã 60 PJ (finaal) energiebesparing in 2020. De bandbreedte is groot, omdat sommige afspraken op verschillende manieren kunnen worden ingevuld. Ook met inbegrip van de maatregelen die buiten de doorrekening vielen wordt de ambitie van het akkoord om in 2020 100 PJ te besparen niet gerealiseerd. Dat betreft de toezegging van de sector glastuinbouw om nog eens 8 PJ te besparen en de voorziene aanscherping van het EU-beleid voor de transportsector met 15-20 PJ besparing. De concreet uitgewerkte afspraken leiden niet met zekerheid tot het halen van de Europese eis voor energiebesparing in 2020.
Volgens de berekeningen van PBL en ECN kan het Energieakkoord in 2020 leiden tot een maximaal aandeel hernieuwbare energie van 14%, bij een optimistische schatting van de realisaties van bepaalde opties voor hernieuwbare energie. Deze indicatie gaat uit van maximale effectiviteit van de afspraken rond energiebesparing. Tevens is verondersteld dat de barrières voor windenergie op land en zee worden geslecht, en dat het Rijk de in het akkoord afgesproken extra budgetreservering van 375 miljoen euro daadwerkelijk inzet. Onder die voorwaarden is de doelstelling van 16% in 2023 binnen bereik.
Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft het netto werkgelegenheidseffect van het akkoord (waarin lastenverzwaringen zijn meegenomen) becijferd. Dit bedraagt tussen de 59.000 en 86.000 voltijdsbanen, dat zijn 10.000 tot bijna 15.000 banen per jaar vanaf 2017.
Er worden in het akkoord veel afspraken gemaakt die nadere uitwerking behoeven. De kwaliteit van de in het akkoord overeengekomen borging is daarom cruciaal. De kans op succesvolle uitvoering van het akkoord wordt vergroot als de voorzitter van de in te stellen SER-commissie een sterke positie heeft, er aandacht is voor de samenhang van maatregelen op korte en lange termijn en wanneer bovendien jaarlijks op transparante wijze verslag wordt gedaan van de activiteit van akkoordpartijen.
Deelnemende partijen beogen met het akkoord de basis te leggen voor een breed gedragen toekomstbestendig energie- en klimaatbeleid. Het huidige akkoord heeft vooral het karakter van een uitvoeringsplan voor het realiseren van de Europese energiedoelstellingen voor Nederland in 2020. Een visie met een plan van aanpak op de energietransitie in de komende decennia moet feitelijk nog worden uitgewerkt. De innovatieve technische opties die voor de lange termijn nodig zijn krijgen bijvoorbeeld weinig nieuwe impulsen.
Het akkoord richt zich vooral op energiebesparing, hernieuwbare energie en werkgelegenheid. De in het akkoord concreet uitgewerkte afspraken over energiebesparing leiden tot 22 Ã 60 PJ (finaal) energiebesparing in 2020. De bandbreedte is groot, omdat sommige afspraken op verschillende manieren kunnen worden ingevuld. Ook met inbegrip van de maatregelen die buiten de doorrekening vielen wordt de ambitie van het akkoord om in 2020 100 PJ te besparen niet gerealiseerd. Dat betreft de toezegging van de sector glastuinbouw om nog eens 8 PJ te besparen en de voorziene aanscherping van het EU-beleid voor de transportsector met 15-20 PJ besparing. De concreet uitgewerkte afspraken leiden niet met zekerheid tot het halen van de Europese eis voor energiebesparing in 2020.
Volgens de berekeningen van PBL en ECN kan het Energieakkoord in 2020 leiden tot een maximaal aandeel hernieuwbare energie van 14%, bij een optimistische schatting van de realisaties van bepaalde opties voor hernieuwbare energie. Deze indicatie gaat uit van maximale effectiviteit van de afspraken rond energiebesparing. Tevens is verondersteld dat de barrières voor windenergie op land en zee worden geslecht, en dat het Rijk de in het akkoord afgesproken extra budgetreservering van 375 miljoen euro daadwerkelijk inzet. Onder die voorwaarden is de doelstelling van 16% in 2023 binnen bereik.
Het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) heeft het netto werkgelegenheidseffect van het akkoord (waarin lastenverzwaringen zijn meegenomen) becijferd. Dit bedraagt tussen de 59.000 en 86.000 voltijdsbanen, dat zijn 10.000 tot bijna 15.000 banen per jaar vanaf 2017.
Er worden in het akkoord veel afspraken gemaakt die nadere uitwerking behoeven. De kwaliteit van de in het akkoord overeengekomen borging is daarom cruciaal. De kans op succesvolle uitvoering van het akkoord wordt vergroot als de voorzitter van de in te stellen SER-commissie een sterke positie heeft, er aandacht is voor de samenhang van maatregelen op korte en lange termijn en wanneer bovendien jaarlijks op transparante wijze verslag wordt gedaan van de activiteit van akkoordpartijen.
Geen opmerkingen: